Zit een dikke vette pad,
Boven op een plompeblad.
Roeit hij met één lange poot,
Voort, zijn mooie plompeboot.

Plets en plats en plonder,
Wat ploeft daar plots van onder?
Dat is de grote vis in ‘t water,
Die plonst met kracht en groot geklater,
Bovenop mijn plompeblad!

"Poeh, poeh, dat is me wat!"
Zegt de dikke vette pad.
Dan springt hij ras en elegant,
Toch maar op de wallenkant.
En plets en plats en plonder,
De vis duikt weer onder.