Kronkebonker houdt van donker.
Als het licht is komt hij niet,
Want hij wil niet dat de mensen,
Of een anderman hem ziet.

Kronkebonker houdt van donker.
Hij woont achter het gordijn.
Hij is elke avond anders,
Maar dat vind ik juist zo fijn.

Kronkebonker houdt van donker.
Hij kruipt over het behang.
Soms is hij een roverhoofdman,
Soms een spook en soms een slang.

Kronkebonker houdt van donker.
Soms is hij een dikke spin,
Die een web maakt op mijn kastdeur,
En dan lokt hij mij erin.

Kronkebonker houdt van donker,
Och, ik ken hem al zo lang.
Soms schrik ik me wel een hoedje,
Maar ik ben toch nooit zo bang.

m. Joop Stokkermans
t. Nannie Kuiper