Een zonnestraal schijnt op de hazelnotenstruik,
Daar zitten drie mussen, buik aan buik.
Rechts zit Erik, links zit Hans,
En in het midden zit vrolijke Frans.
Zo zitten zij met hun ogen dicht.
En om hen heen daar sneeuwt het licht.
Ze kruipen steeds dichter bij elkaar,
Tis koud daar in die hazelaar,
Hun hartje klopt, wat vriest het toch.
En als ze niet weg zijn... dan zitten ze er nog.