Achter in de bergen, in zijn donker hol
Ligt te snurken en te slapen een dikke grote trol.
Ligt eerst op zijn ene, en dan op zijn andere oor.
En wordt hij een keer wakker,
Dan slaapt hij maar weer door.
‘t Is barre koude winter,
En sneeuw bedekt het land .
Die grote reus bemerkt het niet,
Ligt snurkend op één kant.
Tot op een goede morgen,
De zon zo warmpjes schijnt,
Dat alle witte wintersneeuw,
Met grote spoed verdwijnt.
De zonnestraaltjes lachen,
Ze hebben wát een pret,
En gluren in het rotsenhol...
O foei! Daar ligt die reuzentrol,
Nog lui maar steeds op bed.
Zij glijden stil naar binnen en kietelen zijn neus: “Hatsjoe! Hatsjoe!"
En wakker schrikt die dikke grote reus.
De straaltjes glippen haastig weg,
Maar roepen toch nog vrolijk:
“Word wakker trol, jij oude heer,
Al ben je het vergeten zeg,
Toch komt de lente weer!”

m. Elisabeth Lebret & t. Hermien IJzerman